Woutertje Pieterse: Opdracht

Opdracht niveau 3 | Vertelsituatie

Titel Woutertje Pieterse
Niveau boek 4
Opdracht niveau 3 | Vertelsituatie
Studielast 2 uur
Werkvorm individueel
Focus vertelsituatie
Je leert reflecteren op het effect van de gekozen vertelsituatie.
Gemaakt door Pieter Waalewijn

A

  1. Schrijf de eerste zin van Woutertje Pieterse over, en beantwoord daarna de vraag: wie is deze ik?
  2. Op de eerste bladzij van dit boek kom je behalve de ik (en zijn moeder) ook nog een u en een hij tegen. Wie zijn dat?
  3. Wie van deze drie – ik, u en hij – wordt nu de hoofdpersoon in dit boek?

B

  1. We gaan nu wat preciezer kijken naar deze manier van vertellen. Heb je wel eens eerder meegemaakt dat jij als lezer rechtstreeks aangesproken wordt? Zo ja, in welk boek? En hoe vond je dat?
  2. In de tweede zin van het boek richt de verteller zich dus tot jou. En dat doet hij nog wel vaker in dit boek: ook op bijv. p. 7, 19 en 24. Herlees de genoemde bladzijden en probeer daarna onder woorden te brengen wat de schrijver van dit boek tracht te bereiken door jou op deze manier bij het verhaal te betrekken. Leg uit in max. 50 woorden.
  3. Wat vind jij eigenlijk van Woutertje, de hoofdpersoon van het boek? (Of had jij bij A3 een andere hoofdpersoon gekozen?)
  4. Heb jij je mening over 'onze held' Woutertje helemaal zelf gevormd, of heeft de ik-verteller daar een rol bij gespeeld? Licht je antwoord toe.
  5. Die ik-verteller leer je in de loop van het boek ook steeds beter kennen. Zo kom je er bijv. achter – op p. 52 – dat hij geen christen is. Maar dat wist je misschien allang: hij steekt zijn mening niet onder stoelen of banken. Zoek twee verschillende voorbeelden (met vermelding van paginanummers) waarin de verteller heel duidelijk toont hoe hij ergens over denkt.


C

Dat een ik-verteller zich zo nadrukkelijk op de voorgrond stelt en – vaak ironisch – commentaar levert op het verhaal dat hij vertelt, komt in moderne literatuur niet zo vaak meer voor. Maar in de 19e eeuw werd er veel gespeeld met zo’n verteller (én met de lezer!).
Wat is je eindoordeel over deze manier van vertellen? Kies, en vul aan:
A. ik vind het wel geestig, want …
B. ik ben blij dat dat niet meer bestaat, want …
C. ik vind het wel interessant, want …
D. ik denk dat dat echt niet meer kan, want …
E. ik vind het wel handig zo, want …
F. ik …, want …