De aansprekers: Opdracht

Opdracht niveau 5 | Intertekstualiteit

In De aansprekers verwijst Maarten 't Hart veelvuldig naar componisten, muziekstukken, schrijvers en romans. Dat verschijnsel noem je 'intertekstualiteit'. Schrijvers doen dat niet zomaar - ze willen daarmee iets duidelijk maken. Het probleem is dat vaak niet meteen duidelijk is wát ze duidelijk willen maken, zeker als je de teksten waarnaar verwezen wordt niet kent.

In deze opdracht ga je nader onderzoek doen naar de betekenis van de verwijzingen naar Karakter (1938) van Ferdinand Bordewijk en Martin Chuzzlewit (1844) van Charles Dickens.

Titel De aansprekers
Niveau boek niveau 4
Opdracht niveau 4 | Intertekstualiteit
Studielast 3 uur
Werkvorm individueel
Focus intertekstualiteit
Je leert interteksten onderzoeken en duiden.
Gemaakt door Marlies Schouwstra

A

Noteer in ongeveer 50 woorden waar De aansprekers volgens jou in diepste wezen over gaat.


B

Vraag 1

Zoek op internet informatie over Karakter. Noteer in ieder geval de ondertitel en maak een samenvatting van ongeveer 100 woorden van de roman.   


Vraag 2

In De aansprekers wordt meerdere malen verwezen naar Karakter. Maarten vindt het een prachtig boek, maar Pau moet er niets van hebben. Waarom vindt Pau Karakter een rotboek?   


Vraag 3

Maarten legt niet uit waarom Karakter hem zo dierbaar is. Bedenk wat de reden zou kunnen zijn dat Maarten Karakter zo'n mooi boek vindt.


C

Naar Martin Chuzzlewit, en meer in het bijzonder het personage Tom Pinch, wordt eveneens meerdere malen verwezen, onder andere in het vijfde hoofdstuk ('In het baarhuis'), het zesde hoofdstuk ('Het incident en de droom') en het twaalfde hoofdstuk ('De monitor').

Vraag 1

Herlees de betreffende passages. Maak aantekeningen, waarin je in ieder geval Tom Pinch, Mark Tapeley en Pecksniff noemt.   


Vraag 2

Zoek informatie op internet en beschrijf deze personages uit Martin Chuzzlewit.   


Vraag 3

Leg uit welke parallellen je ziet tussen Maarten en Pau enerzijds en de personages van Dickens anderzijds.


D

Herlees je antwoord op de A-, B- en C-vragen. Zou je nu nog steeds hetzelfde antwoord op vraag A geven? Waarom (niet)?


E

Je hebt zitten puzzelen op verwijzingen naar andere romans. Wat levert jou dat op? Kies de uitspraak die het meest op jou van toepassing is en licht je antwoord toe.

Uitspraak A: Ik vind het leuk om dit soort dingen uit te zoeken, maar je begrijpt het boek ook wel zonder dat je dat allemaal precies weet.
Uitspraak B: Om een boek goed te begrijpen, is het noodzakelijk dat je moeite doet om dit soort dingen nader te onderzoeken.
Uitspraak C: Ik vond dit een moeilijke opdracht.
Uitspraak D: Na het maken van deze opdracht heb ik het gevoel dat er nog veel meer in De aansprekers zit wat ik er uit mezelf nooit uit zou halen.
Uitspraak E: Ik vond het wel goed om dit een keer te doen. Bij het volgende boek ga ik beter op dit soort verwijzingen letten.