Wij zijn licht: Opdracht

Opdracht niveau 3 | Perspectief

Titel Wij zijn licht
Niveau boek niveau 3
Opdracht niveau 3 | Perspectief
Studielast 1,5 uur
Werkvorm Individueel
Focus Perspectief
Je leert reflecteren op het gekozen vertelperspectief.
Gemaakt door Janneke Blok

A

Wat meteen opvalt als je Wij zijn licht gaat lezen, is de bijzondere vertelvorm.

  1. Heb je weleens eerder een boek gelezen met meerdere perspectieven? Welk? Hoe vond je dat?
  2. Heb je weleens eerder een boek gelezen waarbij het verhaal niet door een personage, maar door een dier of object verteld wordt? Noteer de titel. Bedenk een reden waarom een schrijver dat zou doen. 


B

  1. Welke vertellers uit Wij zijn licht zijn je het meest bijgebleven? Noteer er drie en beargumenteer kort waarom.
  2. De vertellers van Wij zijn licht zijn op te delen in drie groepen: groepen mensen / personages, objecten en abstracties. Geef van elk een voorbeeld.
  3. Opvallend is dat geen van de vier hoofdpersonages, de bewoners van de woongroep ‘Klank en Liefde’, waar het allemaal om draait, als verteller optreedt. Hoe leer je ze dan toch goed kennen?
  4. Zou het verhaal veranderen als het zou zijn geschreven vanuit (een van) de bewoners? Leg uit.


C

  1. Een van de vragen die centraal staan in Wij zijn licht (en in de realiteit) is of de bewoners schuldig zijn aan de dood van hun huisgenoot Elisabeth. Geeft het boek daar uitsluitsel over? Waarom (niet)? Leg uit dat de gekozen vertelvorm daaraan bijdraagt.
  2. Gerda Blees wilde ‘met respect’ over de woongroep schrijven. Is dat volgens jou in deze vorm gelukt? Waarom (niet)?
  3. Over de wisselende en bijzondere vertelperspectieven in Wij zijn licht zegt Blees in een interview (Het Parool, 16-05-2020): ‘Het had een grote speelsheid, ik kon veel dingen uitproberen. […] Ik kon spelen met de taalregisters van de verschillende perspectieven, ik kon veel meer uitproberen met taal dan wanneer je één toon kiest die je het hele verhaal moet volhouden.’
    Zie jij dat ook terug in de roman? Tip: wat valt je bijvoorbeeld op aan de taal als je een hoofdstuk als 4 ‘Wij zijn de buren’ (p. 33) en 18 ‘Wij zijn dementie (p. 152) vergelijkt? Leg je antwoord uit.